Deze schets is onderdeel van de Schetsen over Exodus.
- Voor een algemeen overzicht over Exodus: zie overzicht Exodus
Inleiding op de schets 7 en 8: God neemt het op voor zijn volk
Aan het begin van Exodus wonen de Israëlieten al jaren in Egypte. Maar het is er niet zo fijn meer! Ze zijn uitgegroeid tot een heel volk, maar door de Egyptenaren tot rechteloze slaven gemaakt. Ze moeten stenen bakken voor de bouw van nieuwe steden: zwoegen, slaag, armoede… Ze schreeuwen het uit, maar niemand komt te hulp – ook God niet. Is Hij er eigenlijk nog wel?
Ja, Exodus 2:23-25 vertelt wel dat ze om hulp schreeuwen, maar niet dat ze tot God roepen. Het lijkt erop dat veel Israëlieten zich sterk aangepast hebben aan de Egyptenaren; ze dienen in deze tijd (ook) andere goden[1]. Van de HERE verwachten ze niet veel meer – als ze Hem nog kennen. Maar Hij is hen niet vergeten! Hij heeft hun hulpgeroep gehoord. Sterker nog: Hij ‘gedacht aan zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob. Zo zag God de Israëlieten aan en God had bemoeienis met hen.’
Daarom zendt Hij hen Mozes. Die moet, namens de HERE, tegen Farao zeggen: “Laat mijn volk gaan”.
Schets 8 – Exodus 5-10 en 12:29-33: De tien plagen
Een harde confrontatie, van het begin af. “Wie is de HERE, naar wie ik zou moeten luisteren?” en “Vooruit, aan uw dwangarbeid!” En een soort refrein: ‘Het hart van Farao verhardde; hij luisterde niet naar hen’, ‘Het hart van Farao onvermurwbaar; hij liet het volk niet gaan’. Tot hij hen na de tiende plaag wegjaagt – zoals de HERE gezegd had.
Voorstudie
Lees in de week voor de bespreking het aangegeven bijbelgedeelte en probeer de vragen te beantwoorden. Kijk ook eens naar de aanvullingen op de website!
- Exodus 5 – 6:12: De eerste confrontatie.
(1-14) Wat is het verzoek, en hoe reageert Farao tegenover Mozes en Aäron? Wat is het gevolg voor de andere Israëlieten?
b. (15-21) Hoe reageren de Israëlieten (1) tegenover Farao (helpt het?) en (2) tegenover Mozes en Aäron?
c. (22-24) Mozes doet zijn beklag bij God. Wat verwijt hij Hem? En wat is Gods antwoord?
d. (6:1-7) De HERE zegt Wie Hij is en wat Hij zal doen; de hoeveelste keer? - (8-12 en 27-29) Wat zegt Mozes (weer)? En de HERE? [Tweemaal verteld: onderstreping dat de HERE doorzet ondanks Mozes’ bezwaren.]
- Exodus 7 – 8:19: De eerste drie plagen.
(1-13) Weer die instructie. Welk wonderteken moeten ze doen? En, werkt het? Waarom wel / niet?
c. (14-25 ) Plaag 1: wat kondigt Mozes aan? Wat gebeurt er, en wat zijn de gevolgen? Wat doen de Egyptische geleerden? En Farao?
d. (8:1-15) Wat is plaag 2? En wat doen de geleerden? Helpt dat? Hoe reageert Farao? En als de plaag voorbij is?
e. (16-19) Plaag 3: Muggen overal! Wat doen en zeggen de geleerden? En Farao? - Exodus 8:20 – 9:35: De vierde t/m de zevende plaag.
(20-32) Plaag 4: steekvliegen, nog erger! Met welke uitzondering? Farao lijkt toeschietelijker te worden; hoe verloopt de onderhandeling? En als de plaag voorbij is?
b. (9:1-7) Plaag 5: Veepest. Uitgezonderd…? Reactie van Farao?
c. (8-12) Plaag 6: Zweren. En de geleerden…?
d. (13-35) Mozes legt Farao uit hoe fout het gaat als hij niet toegeeft; hoe fout?
Dan komt plaag 7: ongewone hagel! Wat is het gevolg voor de Egyptenaren? Geeft Farao toe? - Exodus 10, 11 en 12:29-33: De laatste plagen.
(10:1-11) Nieuwe onderhandelingsronde. Wat kondigt Mozes aan? Wat zeggen Farao’s dienaren, en wat is zijn reactie?
b. (12-20) Plaag 8: sprinkhanen. Wat zijn de gevolgen? Hoe reageert Farao?
c. (21-29) Plaag 9, onaangekondigd: wat gebeurt er? Farao lijkt toe te geven, maar…?
d. (hoofdstuk 11) Mozes kondigt de slotfase aan: plaag 10 en het vertrek. Hoe zullen de Egyptenaren reageren?
e. (12: 29-33) Plaag 10. Hoe reageert Farao?
Bespreking
Zingen vooraf: Psalm 136:1-3, 18.
Aan het eind: Psalm 136:9-10.
A. Bespreek de voorstudievragen.
B. Kijk ook naar de tips en aanvullingen.
HVB
[1] zie Jozua 24 : 14.