Een prachtig verhaal: de muren van Jericho vielen zomaar om, zonder dat Jozua en de Israëlieten hoeven te vechten. En vervolgens werden alle inwoners van Jericho gedood. Behalve Rachab en haar familie. Als kind smulde je ervan.
Maar stel je voor dat het nu op het journaal komt: de Israëlische generaal Joshua Ben Nun omsingelt een nederzetting op de Westbank, en laat iedereen daarbinnen doden: mannen, vrouwen en kinderen. Behalve één gezin van collaborateurs. Wat zou de reactie zijn van de media, van vredesactivisten en de VN?
En wat vind jij ervan? Vind jij het ook niet verschrikkelijk? En, nog belangrijker om over na te denken: wat is de reden waarom je het verschrikkelijk vindt?
Bijbelse opdracht
Wat Jozua moest doen met de inwoners van Jericho, moest hij ook doen in de andere steden en dorpen in Kanaän: (Deut 20:16-18):
uit de steden van déze volken die de Here, uw God, u ten erfdeel zal geven, zult gij niets wat adem heeft, in leven laten, maar gij zult ze volledig met de ban slaan, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten, zoals de Here, uw God, u geboden heeft, opdat zij u niet leren te doen naar al de gruwelen, die zij voor hun goden doen, zodat gij tegen de Here, uw God, zoudt zondigen.
Het was dus een opdracht van de Here zelf, om zo radicaal met de oude Kanaänieten af te rekenen: er mocht geen mens in leven worden gelaten.
Deze opdracht aan Jozua botst met de normen en waarden die de gemiddelde Nederlander hanteert. En ‘Jericho’ botst met onze moderne maatschappij. De verleiding is dan ook groot om dit stuk uit de Bijbel onschadelijk te maken.
Of zou ons oordeel, en dat van de media en de vredesbeweging en de VN, moeten worden bijgesteld? We willen toch de Bijbel als maatstaf (latijn: canon) voor heel ons leven? En dan ook de hele Bijbel?
Laten we eerst eens rustig luisteren naar wat de Bijbel zelf hierover uitlegt. En dat dan confronteren met onze gangbare normen en waarden. En tenslotte nadenken over wat het voor ons nu betekent.
Waarom moesten de Kanaänieten gedood worden?
Al in het boek Genesis heeft de Here het over de verovering van Kanaän. In Genesis 12:7 en 13:15 belooft Hij aan Abram dat zijn nakomelingen dat hele land zullen krijgen. Het is dan nog helemaal niet duidelijk hoe dat zal gebeuren, want Kanaän wordt toch al bewoond door anderen?
In Genesis 15 maakt de HERE de beloften duidelijker: Abram zal een eigen zoon hebben. Later zal Abrams volk eerst een tijd buiten Kanaän moeten wonen; “het vierde geslacht echter zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol” (Gen 15:16). (‘Amorieten’ is een verzamelnaam voor de volken die toen in Kanaän woonden).
- Eerste les: het ging bij de oude inwoners van Kanaän om een volk dat zo hemeltergend zondigde, dat in Gods ogen de maat vol was in de tijd dat Israël bij de grens van Kanaän aankwam.
Kort daarvoor herhaalt de Here nog een keer nadrukkelijk dat hier sprake is van straf (Deut. 9:4-6): “wegens hun goddeloosheid drijft de Here, uw God, deze volken voor u weg”
Een rechtvaardig vonnis
Verderop in Genesis (18:16-21) vertelt God aan Abraham wat Hij zal gaan doen met Sodom: de situatie onderzoeken en dan oordelen. Opvallend is het motief dat de Here zelf noemt: Abraham en zijn zonen moeten de weg van de Here bewaren door gerechtigheid en recht te doen.
In antwoord hierop voert Abraham een pleidooi. Niet voor de stad Sodom: geen moment zegt hij dat het wel mee zal vallen met de zonde in Sodom. Abraham voert het pleit voor de rechtvaardigen die er in Sodom zouden kunnen zijn. En wat is zijn pleitgrond? Dit: Hij die Rechter is over de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen? (Gen 18:25).
De afloop is bekend: er zijn nauwelijks rechtvaardigen in Sodom, en die hele landstreek wordt vernietigd. Alleen Lot en zijn gezin krijgen de kans te ontsnappen; meer rechtvaardigen zijn er niet.
- Tweede les: Het is een rechtvaardig oordeel van een rechtvaardige Rechter, als een heel volk wordt vernietigd vanwege zijn zonde.
In het geval van Sodom en Gomorra is het zelfs een ingrijpende en blijvende les: die hele landstreek, die toen zo vruchtbaar was (Gen 13:10-13), ligt er nu nog steeds doods bij (het Dode Zeegebied): iedereen kan nog steeds de gevolgen van Gods oordeel zien. Maar wie beseft dat nog? Wie laat zich erdoor waarschuwen? (Vgl Judas :7)
Een bijzondere situatie
Wat bij de verovering van Kanaän gebeurde, was niet gewoon. De gewone regels voor oorlogsvoering staan in Deuteronomium 20:10-15, 19-20:
Wanneer gij een stad nadert om daartegen te strijden, dan zult gij ze vrede aanbieden. Als zij u dan een vredelievend antwoord geeft en de poort voor u opent, dan zal de gehele bevolking, die zich daar bevindt, u tot herendienst verplicht zijn en u dienen. … Zo zult gij doen met alle steden, die op zeer verre afstand van u liggen, die niet behoren tot de steden van deze volken. (…)
- Les 3: Dit radicale optreden bij de verovering van Kanaän was geen regel, maar uitzondering, gebaseerd op een uitgesproken vonnis van God, de Rechter van heel de wereld, vanwege de zonden die al generaties lang werden bedreven.
Waarom de doodstraf?
In de moderne westerse wereld zijn we heel huiverig voor de doodstraf. Eén van de motieven is de onomkeerbaarheid: een voltrokken doodstraf kunnen we niet meer ongedaan maken. En het komt echt wel voor dat iemand ten onrechte ter dood wordt veroordeeld.
De Bijbel kent deze terughoudendheid veel minder. Voor diverse zonden wordt de doodstraf voorgeschreven. Dat geldt allereerst als straf op moord: “Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt“ (Gen 9:6). (Zie ook Ex 21:12-14; Lev 24:17; Deut 19:11-13). Dezelfde doodstraf geldt ook voor wie zijn vader of moeder slaat of vervloekt (Ex 21:15), op mensenroof (Ex 21:16) en op overspel (Deut 22:22-24). Allemaal voorbeelden van de doodstraf omdat je andere mensen kwaad doet.
Maar er zijn ook andere belangrijke redenen voor de doodstraf. Die vinden we bijvoorbeeld in Exodus 22:18-20:
Een tovenares zult gij niet in leven laten.
Al wie met een dier gemeenschap heeft, zal zeker ter dood gebracht worden.
Wie aan de goden offert, behalve aan de Here alleen, zal met de ban geslagen worden.
En in Leviticus 24:15-16:
Een ieder, die zijn God vloekt, zal zijn zonde dragen. Wie de Naam des Heren lastert, zal zeker ter dood gebracht worden:
In Deuteronomium 13 wordt nog eens uitgebreid beschreven hoe iedereen moet worden gedood die oproept tot afval van de Here en het dienen van andere goden. Iedereen: valse profeten (13:5), familieleden (13:6-11), en zelfs hele steden (13:12-17).
Vergelijk deze bijbelse regels voor de doodstraf eens met wat wij weten van de praktijken in het Kanaän van die dagen. Uit de geschiedenis van Sodom weten we dat verkrachting daar een volkszonde was (Gen 19:4-11). Ze dienden afgoden, offerden daaraan zelfs hun kinderen, en gingen zich te buiten aan seksuele uitspattingen. Daarom verdienden zij de doodstraf (het staat uitgebreid in (Lev 18:24-30).
Waar wij nog zouden aarzelen om een doodstraf uit te voeren – er zou eens sprake kunnen zijn van gerechtelijke dwaling! – heeft onze God die aarzeling niet: Hij is geen mens die Zich vergist, maar Hij ziet en weet alles. Zijn oordeel is rechtvaardig en goed onderbouwd.
- Les 4: De Kanaänieten hadden de doodstraf verdiend; het vonnis was terecht en moest worden uitgevoerd.
Ook de kinderen?
Voor ons is het schokkend dat de Israëlieten ook de kinderen moesten doden. Wij beschouwen kinderen, en baby’s in het bijzonder, toch als onschuldig? Die straf je toch niet?
Ja maar… De Bijbel spreekt anders. Nog even terug naar Deuteronomium 13. Daar wordt de mogelijkheid beschreven dat een hele stad afdwaalt van de Here, en vreemde goden gaat dienen. Daarbij past de doodstraf voor die héle stad. Zo is de wet van God.
God houdt ook Zelf aan die regel vast. Wanneer Jeruzalem wordt verwoest vanwege zijn zonden, worden ook de kinderen gedood. God Zelf geeft de opdracht, lezen we in Ezechiël 9:5-6: “Slaat neer. Ontziet niet en hebt geen deernis. Grijsaards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen moet gij doden en verdelgen”.
Het gebeurt niet vaak in de Bijbel, maar soms treft de straf van God inderdaad hele families, zoals bij Korach, Dathan en Abiram, (Num. 16:23-33) en Achan (Jozua 7:15, 24-26) – net zoals we in het Nieuwe Testament lezen dat hele families worden gered: de gevangenbewaarder in Philippi (Hand 16:31, 34), Crispus (Hand 18:8), Stefanas (1 Kor 1:16).
- Les 5: De Bijbel is niet zo individualitisch als wij zijn, maar houdt ook rekening met families. BZowel bij genade als bij straf zijn familieverbanden belangrijk.
Voorlopige conclusie
Jozua en de Israëlieten moesten de doodstraf voltrekken aan de inwoners van Kanaän. Dat was gebaseerd op het rechtvaardig oordeel van God, in overeenstemming met de strafmaat die God Zelf had vastgesteld en bekendgemaakt.
Het gaat dus niet om genocide, maar om voltrekking van een wettig uitgesproken vonnis.
Ja maar …
Maar is dat niet wreed? Is dat niet onmenselijk? Is dat niet typisch de oudtestamentische God die zoveel bloed wil zien?
Wat die eerste twee bedenkingen betreft (wreed en onmenselijk): wie stelt eigenlijk vast wat menselijk of onmenselijk is? Wie stelt vast welke strafmaat passend is?
Wij in onze westerse wereld zijn gewend te denken volgens de regels van de “Universele Verklaring van de Rechten van de Mens”, een document van ruim zeventig jaar oud. Maar waar komen die rechten vandaan? Die hebben de mensen zelf vastgesteld.
Nu heeft die verklaring zeker wel nut, het helpt om de ene mens te beschermen tegen de willekeur van de ander. Maar wat betekent die verklaring in de verhouding van de mensen tegenover God? Eigenlijk niets anders dan dat de mensen rechten opeisen en God willen dwingen daarmee in te stemmen. Kortom, dat mensen God de wet stellen. Precies de situatie die Jesaja en Paulus al signaleerden: een mens die zijn Schepper rekenschap vraagt; de klei die van de pottenbakker rekenschap vraagt (Jes. 45:9 en Rom. 9:19-21).
‘Oudtestamentisch’
Het is waar: de verovering van Kanaän staat in het Oude Testament. En de wetten van God die hiervoor zijn aangehaald, staan ook in het Oude Testament. Maar het Nieuwe Testament gaat over dezelfde God!
Het is waar: het volk van God heeft nu een andere opdracht dan Jozua vroeger had. De opdracht is nu: “Maak alle volken tot mijn discipelen” (Matt. 28:19). Niet op een bloedige manier, maar met het zwaard van Gods Woord.
Maar het is ook waar dat het Nieuwe Testament spreekt over de straffen van God. In de Evangeliën zegt Jezus Christus meer over de hel dan het hele Oude Testament. Ook de bloedige straffen in Openbaring gaan veel verder dan wat er in Jozua wordt beschreven. Bijvoorbeeld Openbaring 9:18, 20-21:
Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur en de rook en de zwavel, die uit hun bek kwamen. … En wie van de mensen overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen, om de boze geesten niet (meer) te aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, noch horen of gaan; en zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen.
En Openbaring 14:19-20:
En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods. En de persbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de persbak tot aan de tomen der paarden, zestienhonderd stadiën ver.
“Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God” (Hebreeën 10:31).
Toch is het voor Gods getrouwen, de gelovigen die het beest en zijn beeld overwonnen hebben, aanleiding om God op deze manier toe te zingen (Openbaring 15:3-4):
Groot en wonderbaar zijn uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der volkeren! Wie zou niet vrezen, Here, en uw naam niet verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn geworden.
“Laten we daarom dankbaar zijn en onze God vereren op een Hem welbehaaglijke wijze, want onze God is een verterend vuur” (Hebreeën 12:28-29; 10:31).
Vreselijk zijn Gods straffen. Maar hoe verbazingwekkend groot is het wonder van zijn genade en barmhartigheid!
“Een ogenblik duurt zijn toorn, een leven lang zijn welbehagen” (Ps. 30:6).
(JPCV)