Schets 23 Paulus aan de Tessalonicenzen(1)

S

Ter afwisseling een korte serie Nieuwe Testament (schetsen 23-26). Centraal staan de twee brieven van Paulus aan de Tessalonicenzen. Het leven in Tessalonica rond het jaar 50 na Christus was heel anders dan dat van ons in de 21e eeuw. Toch lezen we hier veel wat ook voor ons, in ons persoonlijk en kerkelijk leven, actueel is. De inhoud, kort samengevat:
(a) dankbaarheid voor het geloof van de lezers,
(b) aanwijzingen voor een heilige levenswandel,
(c) onderwijs over de terugkomst van de Here Jezus.

Inleiding op de schetsen 23 en 24

Voor we naar de brieven zelf gaan, lezen we eerst uit Handelingen 16 en 17 hoe schrijver en geadresseerden elkaar hebben leren kennen (schets 23). Want zo begrijpen we beter Paulus’ bezorgdheid en dankbaarheid in 1 Tessalonicenzen 1-3 (schets 24).

Schets 23:

In Handelingen 16 zien we de apostel Paulus in Turkije rondtrekken, samen met een paar reisgenoten: Silas (of Silvanus) en Timoteüs. Soms is Lucas, de schrijver van Handelingen, er ook bij; dan lees je ‘wij’ (zie 16:10-18). Ze bezoeken de christelijke gemeenten die tijdens de vorige reis gesticht zijn en zoeken in diverse richtingen naar nieuw werkterrein. Maar ze worden een andere kant op gestuurd: naar Europa!

Voorstudie
Lees in de week/weken voor de bespreking de aangegeven Bijbelgedeelten en probeer de vragen te beantwoorden.

  1. Handelingen 16:1-15: Het evangelie komt in Europa
    a. (1-3) Paulus kiest (naast Silas) Timoteüs als reisgenoot. Hij is de zoon van een … moeder en een … vader (op zijn besnijdenis komen we nog terug in 4d). Hij wordt vaste medewerker van Paulus – zijn naam komt in veel van diens brieven voor – en later ook gemeente­predikant. Lees wat Paulus schrijft in 2 Timoteüs 1:3-6 en 1 Timoteüs 1:11-16. Vragen: (1) Hoe kreeg hij de speciale gaven voor dit werk? (2) Wat moet hij daarmee niet en wat wel doen?
    b. (4-8; ‘beslissingen’: zie later, 4a en b) Je ziet Paulus en zijn reisgenoten op weg, zoekend naar nieuwe mogelijkheden om het evangelie aan joden en heidenen te brengen (zie ook het kaartje op de website). Waardoor wordt de route uiteindelijk bepaald?
    c. (9-12) Macedonië (het noorden van het huidige Griekenland) is het eerste stukje Europa waar het evangelie gebracht wordt. Betekent de hulpvraag (9) dat de mensen daar op die hulp zitten te wachten?
    d. (13-15) In elke nieuwe plaats bezoekt Paulus eerst de synagoge. Maar in Filippi is geen synagoge, alleen een gebedsplaats. En Lydia is geen jodin, maar een ‘vereerder van God’. Hoe komt het dat zij Paulus gelooft?
  2. Handelingen 16:16-40: Tegenwerking in Filippi
    a. (16-23) Een slavinnetje met een waarzeggende geest: ze lijkt de waarheid te zeggen over Paulus’ boodschap. Toch beschouwt hij haar eerder als een last dan een hulp voor het evangelie. Waarom, denk je? En waarom worden Paulus en Silas na haar genezing gevangengenomen en zelfs gemarteld?
    b. (24-25) Gemarteld en volkomen klemgezet, en dan toch Gods lof zingen! Hoe kunnen zij dat opbrengen? Omdat zij buitengewone gezanten van God zijn (dus niet iets voor ons, gewone gelovigen)?
    c. (26-27) Heeft hun zingen effect? Waarom wil de cipier zichzelf doden?
    d. (28-34) De cipier komt tot geloof. Hoe geeft hij daar uiting aan?
    e. (35-40) De stadsbestuurders berichten dat Paulus en Silas moeten worden vrijgelaten. Waarom neemt Paulus dit gebaar niet dankbaar aan? Hoe reageert men? Waarom is die reactie belangrijk?
  3. Handelingen 17:1-15 en 18:1-6: Tessalonica, Berea, (Athene,) Korinte
    a. (1-4) In Tessalonica, de hoofdstad van Macedonië, is wel een synagoge. Paulus verkondigt daar drie sabbatten achtereen het evangelie. Hoe doet hij dat, en wat is zijn boodschap? Wie geven er gehoor aan?
    b. (5-9) De joden ‘werden afgunstig’: waarom, denk je? Wat doen ze? Wat is hun aanklacht (6b-7)? Wat is het verschil met de aanklacht in Filippi? Waarom zou men daar zo ongerust over zijn (zie ook Johannes 18:33vv; 19:1-2 en 12)?
    c. (10-15) Op de vlucht. Maar ook weer een nieuwe plaats om het evangelie te brengen: Berea. Wat is bijzonder aan de joden in Berea? En hoe komt na korte tijd toch weer een eind aan hun verblijf daar?
    Weer op de vlucht… Maar wat is het effect? Precies: weer een nieuwe zendingskans.
    d. (18:1-6) Al gauw reist Paulus door naar Korinte, een drukke handelsstad. Waarom zijn Aquila en Priscilla daar? En waarom trekt Paulus bij hen in? Ook hier zoekt hij eerst de joden op. Hoe reageren zij? En Paulus (vgl. Jezus’ aanwijzingen in Matteüs 10:11-15)?
  4. Handelingen 15:1-21: joden- en heidenchristenen
    a. (15:1-11) Wat is het knelpunt voor de christenen uit de joden (speciaal de Farizeeën)? Welke fout maken ze, volgens Petrus?
    b. (12-18) Welk nieuw argument voegt Jakobus daar nog aan toe?
    c. (19-21) De apostelen besluiten de nieuwe gemeenten in Klein-Azië te schrijven en ook mondeling uit te leggen wat zij besloten hebben (voor de brief zelf: zie vs. 23-29). Wat hoeven de nieuwe christenen niet? Welke drie dingen worden hun verboden?
    d. (16:1-3) Toch laat Paulus zijn nieuwe medewerker Timoteüs besnijden. Is dan nou wel consequent?

Bespreking
Zingen vooraf: Psalm 56:1,2
Aan het eind: Psalm 56:3,4

A. Bespreek de voorstudievragen.
B. Kijk daarbij ook naar de tips en aanvullingen.

Tags

Categories