Schets 28: De eerste richters: Otniël t/m Barak

S

In Richteren zien we in geestelijk opzicht een neergaande lijn. Bij Israël en ook bij de richters zelf: van Otniël, de ‘ideale richter’, door de Geest van de HERE gedreven, die doet wat een richter moet doen: leidinggeven en verlossen – tot Simson, de ‘mislukte richter’, die aan verlossen nauwelijks toekomt.

Toch is daar tegelijk die tegengestelde lijn: van de HERE die het niet opgeeft, maar langs opzienbarende wegen toch steeds weer verlost en een nieuw begin mogelijk maakt. Zo houdt Hij de weg open naar de vervulling van al zijn beloften, naar de komst van Christus.

Voorstudie
Lees in de dagen/weken voor de bespreking de aangegeven Bijbelgedeelten en probeer de vragen te beantwoorden.

  1. Richteren 3:5-11: Otniël
    a. (5-6) Doorstaan de Israëlieten de proef (zie vorige schets, 4d)? Wat is hier de valstrik (idem, 3b)?
    b. (7-8) Waarom zijn de Baäls en Asjera’s zo aantrekkelijk voor de Israëlieten? Wat verwachten ze van hen? En wat is het ‘kwaad’, waarom Gods toorn tegen Israël ontbrandt? Wie is zijn ‘gesel’ hier?
    c. (9) Volgend stadium in de cyclus (zie hoofdstuk 2): de HERE geeft een verlosser; herinner je je de naam? Ga na wat je nog van hem weet (vorige schets).
    d. (10-11) Wat doet de HERE? Wat doet Otniël? En wat is het gevolg?
  2. Richteren 3:12-31: Ehud en Samgar
    a. (12-15a) Volgende ronde: Wat doet Israël? Wie stuurt de HERE op hen af? Hoe lang duurt de straf? Welke verlosser ‘verwekt’ de HERE?
    b. (15b-25) Vertel (met een beetje verbeeldingskracht) de geschiedenis in eigen woorden na. Wat vind je van zo’n list? Navolgenswaard? In oorlogstijd geoorloofd? Verwerpelijk?
    c. (26-30) Vertel ook het vervolg na. (Toelichting: de Israëlieten die door Moab belaagd worden, wonen vooral in het oosten, in het stamgebied van Benjamin en Efraïm (zie vs. 15, 27). Het ‘land’ (vs. 11, 30) betekent in Richteren vaak: dit deel van het land; je moet de perioden van rust dus niet allemaal bij elkaar optellen.)
    d. (31) Samgar is een van de (zes) ‘kleine’ richters, over wie heel weinig vermeld wordt. Er is zelfs discussie of hij nog wel in het rijtje richters past: hij is buitenlander (gezien zijn naam, en Anat is een Kanaänitische oorlogsgodin); het lijkt erop dat hij niet eens voor de Israëlieten strijdt en dat hun verlossing dus maar ‘bijvangst’ is.
  3. Richteren 4: Debora en Barak
    a. (1-10) Na de dood van Ehud gaat het weer mis. Ditmaal komt het gevaar uit het noorden, van Jabin uit Hasor (de sterke stad die eerder door Jozua verwoest was – zie Jozua 11) met z’n vele ijzeren strijdwagens. Ditmaal schakelt de HERE een vrouw in, de profetes Debora. Zij houdt zitting en spreekt recht onder een palmboom tussen Rama en Betel. Zij geeft Barak (uit welke stam?) een bevel van de HERE door; hoe luidt dat? Hoe reageert hij? En wat is Debora’s antwoord?
    b. (12-16) Vertel hoe de strijd verloopt. Zie het kaartje hieronder.
    c. (11, 17-21) Vertel dit na… – Je kunt het combineren met de poëtische weergave in 5:24-27.
    d. (22-24) De afwikkeling. Waarom zou daar tot driemaal toe staan: “Jabin, de koning van Kanaän”?
    e. Denk erover na: wie is hier richter/verlosser? [De aangewezen man leidt de troepen maar verdient de eer van de overwinning niet. Debora geeft wel richting maar voert niet zelf de troepen aan, evenmin als Jaël (buitenlandse en vrouw), die wel Sisera verslaat.]
  4. Richteren 5: Het lied van Debora
    Heel oude poëzie: gekunstelde taal, met veel herhalingen, contrasten, uitroepen, rijmen, wisselingen van perspectief – noem maar op. En dan ook nog heel oud, met diverse woorden die verder nergens in de Bijbel voorkomen. De vertalers hebben het er moeilijk mee gehad.
    Je denkt misschien: niets voor mij. Toch is het heel erg de moeite waard het lied te lezen, in het licht van het verslag in hoofdstuk 4. Nog een paar aanwijzingen/vragen:
    a. (1-11, 31) Wie ontvangt hier de eer van de overwinning?
    b. (12-18, 23) Welke stammen kwamen gewillig? Welke lieten het afweten?
    c. (19-22) zie hierboven, 3b.
    d. (24-27) zie 3c.
    e. (28-30) Ironisch ‘meeleven’ met Sisera’s moeder. Zulke passages komen ook elders voor, in Arabische oorlogsliederen in de oudheid, die via zo’n tafereeltje de gesneuvelde vijand uitjouwen.
    f. (31) Je ziet er hier iets van, dat wreedheden in de oorlogvoering ‘van alle tijden’ is – maar ook dat de HERE die afstraft, en de zijnen beschermt.

Bespreking
Zingen vooraf: Psalm 83:1, 4-6
Aan het eind: Psalm 68:4,5

  1. Bespreek de voorstudievragen.
  2. Kijk daarbij ook naar de tips en aanvullingen op de website.

 

Tags

Categories