Levieten

L

Hun plaats in Israël

De stam van Levi had een bijzondere plaats in Israël. Zij waren door de HERE apart gezet, als zijn eigendom (Numeri 3:45), met speciale taken in de dienst van de HERE.

Taken

De taken van de Levieten varieerden in de loop van de tijd. Het waren de volgende:

  • Tijdens de reis door de woestijn: de tabernakel afbreken, vervoeren, en opbouwen (Numeri 1:47-53; in Numeri 4 staat hoe dat werk werd verdeeld).
    Na de woestijnreis hield deze taak op.
  • De priesters assisteren bij het slachten en offeren (2 Kronieken 29:34; 30:17).
  • Dienen als ‘poortwachters’: bewakingsdiensten bij tabernakel en tempel. Hierbij hoorde ook het toezicht op de tempelschat (1 Kronieken 26).
  • Optreden als zangers en muzikanten in de tempel (1 Kronieken 25).
  • Aan het gewone volk onderwijs geven in de wet van God (Deuteronomium 33:10; Nehemia 8:8-9).
  • Taken in de rechtspraak, als assistenten van de priesters (2 Kronieken 19:8).

Voorrechten

De Levieten hadden ook voorrechten, met het oog op het uitvoeren van hun taken:

  • Een geregeld inkomen: de tienden van de andere Israëlieten. Van deze tienden moesten ze trouwens zelf ook weer een tiende deel afdragen aan de priesters (Numeri 18:21-32).
  • Levietensteden: Ze kregen geen landbouwgrond toegewezen, maar wel steden om in te wonen, verspreid door heel het land. Zo waren ze in staat om hun taken als wetsleraars en als rechters overal uit te voeren (Numeri 35:1-8).
  • Vrijstelling van militaire dienst (Numeri 1:47-49).

Geschiedenis

Waarom krijgen de Levieten deze eervolle opdracht?

In het begin leek het er niet op. Hun stamvader was Levi, een van de zonen van Jakob. Samen met zijn broer Simeon had hij de stad Sichem uitgemoord (Genesis 34); daarom had Jakob hen niet gezegend, toen hij aan het eind van zijn leven zijn zonen zegende:

Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld…
want in hun toorn hebben zij mannen gedood ….
Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard.
Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël. (Genesis 49:5-7).

Maar bij de berg Sinaï, toen de Israëlieten een gouden kalf hadden gemaakt, lieten de Levieten zich van een andere kant zien. Toen Mozes vroeg “Wie is voor de HERE?”, reageerden de Levieten, zij voerden de straf uit aan het volk, en zo brachten zij een zegen over zichzelf (Exodus 32:25-29). Later prijst Mozes hen daarom:

… die van zijn vader en zijn moeder zei: ik zie hen niet; zijn broeders wilde hij niet kennen en van zijn kinderen wilde hij niet weten.
Want zij onderhouden uw woord en bewaren uw verbond. (Deuteronomium 33:8-9).

Wanneer later Jozua het land verdeelt onder de stammen van Israël, krijgt Levi niet een eigen erfdeel, want “de HERE, de God van Israël, is zelf hun erfdeel, zoals Hij hun beloofd had” (Jozua 13:33, 14).

Zo wordt uiteindelijk de uitspraak van Jakob vervuld: ze worden ‘verdeeld onder Israël’. Maar die uitspraak is voor hen van een vloek in een zegen veranderd.

(JPCV)

Tags

Categories