Schets 29: Gideon

S

Inleiding

O ja? God met ons, Immanuël? Waarom overkomt ons dit alles dan? Waar zijn al die wonderen waarvan we lezen in de Bijbel? Nu, in ons leven? Kijk, als het gaat om je natje en droogje, je omgang met vrienden, familie en anderen, je werk en vrijetijdsbesteding – dat alles lukt ook zonder Hem wel;

daar hebben we ons gezonde verstand en onze hulpmiddelen voor. Maar als het erom gaat spannen, als je je rot voelt, dan roep je de HERE te hulp – maar waarom luistert Hij dan niet?
Ongeveer daar ontmoeten we Gideon.

Deze schets gaat over Gideon (Richteren 6 t/m 8). De meeste kinderbijbels vertellen het verhaal van Gideon maar half, maar ook die tweede helft in Richteren 8 heeft een boodschap voor ons. En een dringende vraag: God met ons, ja – maar blijven wij wel bij Hem?

Schets 29: Gideon

Richteren 6 begint weer met: “De Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen van de HERE” en in 7:28 vind je dat andere refrein: ”Toen had het land 40 jaar rust”: de cyclus die we al eerder tegenkwamen. Maar tussen dat begin en eind staat een veel uitgebreider verhaal dan bij de eerste richters.
Na veel twijfel en aarzeling wordt hij de dappere held van Midjansdag. Maar…

Voorstudie
Lees in de dagen/weken voor de bespreking de aangegeven Bijbelgedeelten en probeer de vragen te beantwoorden.

1. Richteren 6:1-32: De HERE roept Gideon om Israël te verlossen

  1. (1-10) Wat komen de Midjanieten doen en wat is het gevolg? Dat wat Mozes al aangekondigd had: Leviticus 26 (vooral vs. 16, 17) en Deuteronomium 28 (31, 33). Waarom overkomt dit Israël? Een profeet komt dit uitleggen; hoe reageren de Israëlieten?
  2. (11-16) Er komt een engel (die de HERE zelf vertegenwoordigt) bij Gideon. Waar is Gideon op dat moment mee bezig, en waarom doet hij het zo? Is hij een dappere held? Hoe kan hij dat toch worden, volgens de engel? Wat blijkt uit Gideons antwoorden?
  3. (17-24) Wat verlangt Gideon van de engel? Vertel wat er gebeurt. “Toen begreep Gideon…” (22): waar is hij nu bang voor en hoe wordt hij gerustgesteld?
  4. (25-28) De eerste opdracht: waaruit bestaat die? Waarom is die zo ingrijpend?
  5. Waarom doet Gideon het ’s nachts? Terecht? Wat was een betere manier geweest (Vgl. 1 Koningen 18:21-37)?
  6. (29-32) Nu blijkt wel dat Gideon reden had voor vrees. Maar hoe loopt het af?

2. Richteren 6:33 – 7:14: De HERE neemt de leiding en bemoedigt Gideon

  1. (6:33-40) Daar komen de vijanden: Midjanieten, Amalekieten en Arabische stammen. Een onafzienbaar leger (135.000 man) stroomt de vlakte van Jizreël binnen. Dan vervult de HERE Gideon met moed; hij verzamelt zijn clangenoten en stuurt zelfs boden door de hele stam Manasse en andere noordelijke stammen. En ze komen in groten getale naar hem toe. Maar Gideon twijfelt; hij vraagt een teken, tot tweemaal toe. Vertel het na, en vraag je af of dit een goed voorbeeld voor ons is.
  2. (7:1-3) Gideon kiest een strategische plek uit, bij een bron (fris water!). Dan zegt de HERE dat zijn leger te groot is; waarom te groot? Hoe moet Gideon selecteren?
  3. (4-7) Nog te groot… Hoe vindt de tweede selectie plaats? Waarom laat de HERE zo weinig mannen over?
  4. (8) Ga na wat de driehonderd man van de anderen overnemen (‘teerkost’, etenswaar, werd vaak in kruiken bewaard en meegenomen). Ze zullen het nodig hebben…
  5. (9-14) Nee, Gideon is nog steeds geen held, en met 300 man tegenover 135.000 zou het een wonder zijn als hij niet bang was. Vertel deze verzen in eigen woorden na, en proef het wonder.

3. Richteren 7:15 – 8:3: De Midjanieten verslagen en het land uitgejaagd

  1. (7:15-23) Gesterkt keert Gideon terug naar zijn legertje. Wat is nu de strategie? Vertel na! Let op het accent in vs. 22: wie voert de beslissende handeling uit?
  2. (24-25) Behalve al die mannen die weggestuurd waren (vs. 3, 7-8) roept Gideon nog een stam op; welke? Wat moeten zij doen? Wie zijn Oreb en Zeëb, en wat wordt er met hen gedaan?
  3. (8:1-3) Wat is de grief? En wat antwoordt Gideon? Diplomatiek… Ook correct?

4. Richteren 8:4-28: Gideon neemt wraak en wordt (niet) koning

  1. (4-9, 13-17) Nu draaft Gideon door. Wat vind je van die dreigende taal tegen Sukkot en Penuël? En wat van de uitvoering?
  2. (10-12, 18-21) Hij jaagt de vijand na door woestijn en wildernis tot Karkor toe, tot hij ze allemaal uit elkaar geslagen heeft en de twee overgebleven koningen gevangen genomen heeft; wat zijn hun namen? Hij ondervraagt ze; waarover? Wat is zijn reactie? Terecht?
  3. (22-27) Na de overwinning willen de Israëlieten Gideon koning maken. Wat is zijn antwoord? Correct? Welk verzoek voegt hij eraan toe? En wat doet hij ermee? [N.B.: ‘Efod’ moet hier iets anders betekenen dan het priesterkleed van Exodus 28:6-14; hier is het iets van goud, iets wat je neer kunt zetten, iets wat je kunt aanbidden: iets als een afgodsbeeld.]En wat doet Israël ermee? Wat denk je daarvan? En wat doet het met Gideon?
  4. (28) De (voorlopige) afronding: Midjan komt Israël niet meer te na, en tot Gideons dood heeft het land 40 jaar rust. Probeer nu zelf een evaluatie van Gideons optreden te geven.

Bespreking
Zingen vooraf: Psalm 106:3,16,18
Aan het eind: (weer) Psalm 83:1,4-6

A. Bespreek de voorstudievragen.
B. Kijk daarbij ook naar de tips en aanvullingen.

Tags

Categories