(Richteren 19-21)
Inleiding
Het boek Richteren beschrijft de eerste eeuwen van Israël in het beloofde land Kanaän. Kort na de intocht, onder Jozua, had Gods volk het geloof en de wil om met de hulp van de HERE het hele land in bezit te nemen en er te gaan leven in trouw aan zijn geboden.
Maar meteen al in hoofdstuk 1 en 2 zien we het fout gaan. De ene stam na de andere laat zich – na een dappere start door Juda – intimideren door de overgebleven Kanaänieten. Ze proberen die niet eens meer te verdrijven; ze zijn al blij als ze met hen kunnen samenwonen. En dat wordt een valstrik voor de Israëlieten. Niet dat ze meteen de HERE vaarwel zeggen, maar naast Hem gaan ze ook de ‘goden van het land’ vereren. En van lieverlee gaan ze Hem zien als een van die goden, elk met zijn eigen specialiteit: de HERE heeft Israël in Kanaän gebracht, maar Baäl zorgt voor regen, Asjera voor een gezond nageslacht, enzovoort.
Vanaf hoofdstuk 3 zien we hoe de HERE voor straf vijanden op hen afstuurt, die hen jarenlang onderdrukken. Dan roepen ze Hem te hulp, ze beloven beterschap (soms), en inderdaad geeft Hij telkens weer een verlosser. Onder leiding van zo’n richter dienen ze de HERE dan weer, voor een tijdje… Maar er zit een neergaande lijn in de beschrijving: er is steeds minder sprake van bekering. Ook zijn de richters steeds minder verlosser en steeds minder een goed voorbeeld.
Ter afsluiting nog twee onthutsende verhalen.
Schets 34: Gibea en de bijna-ondergang van Benjamin (Richteren 19-21)
‘Geen koning in Israël’ oftewel: niemand die het volk voorgaat in de wegen van de HERE en ook geen objectieve rechter. Gevolg: tendentieuze kreten, impulsief handelen, de ene fout ‘repareren’ met de andere – en nergens in dit proces een oproep tot bezinning. En ook hier opeens een paar bekende namen.
Voorstudie
Lees in de dagen/weken voor de bespreking de aangegeven Bijbelgedeelten en probeer de vragen te beantwoorden.
1. Richteren 19:1-27: Een onveilige stad.
- (1-4) Weer een Leviet, die als vreemdeling in het gebergte van Efraïm woont! Dat doet je de oren spitsen: zou deze Leviet uit een beter hout gesneden zijn? Vertel waarom hij op reis gaat.
- (5-9) Een gezellig samenzijn; toch is er iets vreemds aan. Kun je dat benoemen?
- (11-13) Overleg over een nachtverblijf. Waarom wil hij niet naar Jebus (= Jeruzalem)?
- (14-21) Herinner je je een vergelijkbare scène?
- (22-27) Ook hier: waar herinnert dit je aan? Benoem overeenkomsten en verschillen.
2. Richteren 19:28 – 20:17: Een doldrieste reactie.
- (19: 28-30) Wat vind je van het gedrag van de Leviet: (1) tegenover zijn bijvrouw, (2) met betrekking tot haar lijk, (3) tegenover Israël? Wat wil hij bereiken?
- (20:1-7) Ze verschijnen ‘als één man’ daar ‘bij de HERE’. Eerst mag de Leviet zijn verhaal doen. Klopt zijn verhaal?
- (8-11) Wat doen de Israëlieten niet? Wat doen ze wel?
- (12-17) Ze roepen de Benjaminieten ter verantwoording – maar hoe? En hoe reageren die?
3. Richteren 20:18-48: Een meedogenloze strijd.
- (18-25) In Betel raadplegen de Israëlieten de HERE. Wat is hun vraag? Wat had hun vraag moeten zijn? Hoe antwoordt de HERE, en hoe verlopen de eerste twee aanvallen?
- (26-28) Eindelijk volgen ze de aangewezen weg. Benoem wat er nu anders en beter is. Wat belooft de HERE nu?
Wie is er hogepriester in die dagen? Herinner je je deze naam? Bij welke gebeurtenis heeft hij naam gemaakt (zie Numeri 25:1-13)? Wat betekent dit voor de datering van Richteren 19-21? - (29-35) Deze verzen beschrijven kort het verloop van de derde dag. Israël volgt nu een andere strategie; welke? Herinner je je een soortgelijke strategie (zie Jozua 8:2-8)?
- (36-44) Deze verzen herhalen voor een deel de vorige, maar geven meer details.
- (45-47) Benjamins leger slaat op de vlucht. Er sneuvelen nog eens 2000 man, 25000 in totaal. Hoeveel blijven er nog in leven? Waar brengen die zich in veiligheid?
- (48) Hoe maakt Israël het karwei af? Het lijkt op wat we lezen in Jozua 6:21; wat is de overeenkomst? Wat is het wrange verschil?
4. Richteren 21: Hoe moet je het achteraf rechtbreien?
- (1-7) De Israëlieten hebben achteraf wel spijt van hun overhaaste woorden en daden; let maar eens op het refrein (in de verzen 1-14). Wat is hier het probleem? Betrek daarbij ook vs. 17. Ze zijn weer bijeen in Mispa; wat doen ze goed; wat gaat er weer fout?
- (8-14) Wat is de reden om Jabes in Gilead aan te wijzen als zondebok? Wat vind je van deze ‘oplossing’?
- c(15-24) Ze komen er nog 200 tekort… Wat vind je van deze oplossing?
- (25) Weer het refrein: “In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in Zijn ogen.” – We hebben, als bij verrassing, ontdekt dat het in deze vijf hoofdstukken niet ‘maar’ gaat om een laatste uitwas van de Richterentijd, maar dat dit een typering is van de hele richterentijd. Deze hoofdstukken zijn een uitwerking van wat we al lazen in de hoofdstukken 1 en 2. Probeer de boodschap hiervan in eigen woorden te omschrijven.
Bespreking
Zingen vooraf: Psalm 119:8,45,57
Aan het eind: Psalm 139:10,11
A. Bespreek de voorstudievragen.
B. Kijk daarbij ook naar de tips en aanvullingen.