Schets 37: Niet zien en toch blijven geloven

S

Inleiding

Nu we de Bijbelse geschiedenis gevolgd hebben tot en met Richteren / Ruth, maken we een pas op de plaats om een paar grote lijnen te trekken. De eerste lijn verbindt diverse hoofdpersonen met elkaar: God sprak tot hen en in tegenstelling tot veel anderen geloofden zij in Hem; dat zag je aan hun daden. De tweede lijn is die van hen naar ons: laten wij ons aan hen spiegelen.

Door het geloof…
Als je net Richteren uitgelezen hebt – met die eindeloze herhaling van ontrouw, afdwaling en zonde – kun je ertegen opzien om aan de volgende periode te beginnen. Of je begint er niet eens meer aan… Begrijpelijk. Maar laten we ons goed realiseren dat die tegenzin nog maar een flauwe afschaduwing is van wat de HERE Zelf keer op keer heeft gevoeld in de omgang met zijn volk (zie Psalm 95 en Hebreeën 3-4; besproken in schets 14). Toch maakte Hij steeds weer een nieuw begin. Hij bracht mensen tot geloof, en in de kracht van zijn Geest deden zij opzienbarende dingen. Zij waren daarin een voorbeeld voor ons.
Daarover gaat Hebreeën 11, met dat beroemde refrein: “Door het geloof…” We komen daar bekende namen tegen als Noach, Abraham, Mozes. Wij gaan dit hoofdstuk lezen. Wat al deze mensen verbindt, is het geloof; dat maakte het verschil. En de HERE heeft het laten opschrijven als spiegel voor ons.

Schets 37: Niet zien en toch blijven geloven

Het is moeilijk geworden om te spreken over – laat staan te rekenen met – God van Wie alles in onze werkelijkheid afhankelijk is. Wetenschappers kunnen immers alleen iets met het waarneembare en ook de meeste andere mensen hebben een wereldbeeld waarin voor Hem geen plaats is. Maar dat was vroeger niet anders: geloof was ook toen niet ‘normaal’.

Voorstudie
Lees in de dagen/weken voor de bespreking de aangegeven Bijbelgedeelten en probeer de vragen te beantwoorden.

1. Hebreeën 11:1-2:

a. (1-2) Geloof: zekerheid en bewijs.… Herken je dat? Ga eens na: hoe lees je de Bijbel? Gewoon, als een boek dat je al dan niet interessant vindt? Of besef je dat de HERE je aanspreekt? En maakt dit dan het verschil uit voor jou en voor de keuzes die je maakt?
b. (3) Geloof maakt ook het verschil bij onze kijk op het ontstaan van de wereld. Is het een ‘dichte doos’, met een samenspel van oorzaken en gevolgen of het werk van de sprekende God (zie Genesis 1:3, 6-7, 9 enz.)? “Hij sprak, en het was er” (Psalm 33:9): dat is ook voor veel christenen moeilijk om te beamen. Hoe zit dat bij jou?

2. Hebreeën 11:3-7: Geloof: een getuigenis in een goddeloze wereld

a. (4) Abel. Lees Genesis 4:1-9: daar staat niet dat Abels offer beter was, wel dat hij zorgvuldig een van de eerstgeboren dieren uitkoos; daaruit bleek zijn toewijding aan God. En Hij heeft er ‘getuigenis aan gegeven’, het laten opschrijven voor ons. Abel heeft ons nog steeds wat te zeggen!
Lees ook Genesis 6:5-6: Het mensenhart is van nature vol vijandschap en geweld, en God walgt ervan. Alleen door het geloof geef je Hem vreugde. Merk jij zelf wel eens dat ongelovigen vijandig zijn om het geloof, zoals Kaïn tegenover Abel?
b. (5-6) Henoch ‘wandelde’ met God. Lees Genesis 5:21-24 en ook Judas 14-15: wat zei hij tegen de mensen in zijn omgeving? De HERE beschermde hem; hoe?
‘Wandelen’ met God; de HERE ‘ernstig zoeken’ (vs. 6): doe jij dat? Of leef je in de praktijk zonder Hem?
c. (7) Noach heeft ‘eerbiedig de ark toebereid’ op het droge; zie Genesis 6:13-14, 17-19. Wat deed hij nog meer? Zie 2 Petrus 2:5; hoe noemt Petrus hem? Wat zou ‘erfgenaam der gerechtigheid’ betekenen (vgl. Genesis 15:6)?

3. Hebreeën 11:8-16: erfgenaam en vreemdeling

a. (8-10) Abraham. Lees Genesis 12:1-3 en 15:1-16. Hij was erfgenaam en vreemdeling in het beloofde land, zoals Isaak en Jacob na hem. Bedenk dat dit ook onze status is! Hier staat dat ook Abraham al richting Nieuw Jeruzalem keek!
Lees ook Matteüs 5, vooral vs. 5 (maar liefst 3-12 helemaal): gelovigen zijn vreemdelingen in een zondige wereld, maar tegelijk burgers van het Koninkrijk der hemelen, ‘op doorreis’ naar huis. Leeft dat ook voor jou?
b. (11-12) Sara. Lees Genesis 18:9-15 en 21:1-7. Wat biologisch gezien echt niet meer kon, gebeurde toch. Maar eerst leerde zij het te geloven; dat gaf haar de kracht om zich ervoor open te stellen. Is daar een groot geloof voor nodig?
c. (13-16) Vreemdelingen op weg naar de stad van God: voel je je met hen verbonden?

4. Hebreeën 11:17-22: door dik en dun vertrouwen op Gods beloften

a. (17-19) Nogmaals Abraham. Lees Genesis 22:1-19: zijn zwaarste geloofsproef. Wijs in Gen. 22 aan dat hij niet terugschrok en vast vertrouwde dat Isaak mee terug zou gaan.
b. (20-21) Isaak en Jacob hebben allebei hun zonen gezegend (lees Genesis 27 en 48:8-20). Wat was het ongewone bij beiden? Wat was het probleem bij Isaak en hoe liep het uiteindelijk af? Waarom deed Jacob hetzelfde, denk je?
c. (22) Jozef heeft veel mogen weerspiegelen van de Here Jezus. Lees Genesis 50:13-26. Wat verzekerde hij zijn broers het eind van zijn leven? En hoe bleek zijn geloof voor de toekomst?
d. (23) Mozes’ ouders zagen ‘dat hij een schoon kind was’ (NBG’51). Lees Exodus 2:1-10 en Handelingen 7::20-22. Stefanus zegt: hij was ‘schoon voor God’. Kun je zeggen: de HERE had hem voorbestemd om zijn volk uit Egypte te leiden, en zijn ouders hebben daar iets van begrepen?

Bespreking
Zingen vooraf: Psalm 36:2
Aan het eind: Psalm 56:3

A. Bespreek de voorstudievragen.
B. Kijk daarbij ook naar de tips en aanvullingen op de website.

Tags

Categories