Zwagerhuwelijk en Lossing

Z

Familiebelang

In de Bijbel is familie heel belangrijk. Familie hoort bij elkaar en helpt elkaar. Man en vrouw, kinderen, ook grootouders en broers en zussen wonen dicht bij elkaar, vaak werken ze samen in het familiebedrijf, bijvoorbeeld een boerderij. Samen kun je ook beter het hoofd te bieden aan allerlei bedreigingen: roversbenden, ziekte, mislukte oogst.

De HERE had in zijn wet allerlei voorschriften gegeven om het voortbestaan van de familie te bevorderen. Twee daarvan spelen een belangrijke rol in het boek Ruth: zwagerhuwelijk en lossing.

Zwagerhuwelijk

(Deuteronomium 25:5-10).

Kinderloosheid bedreigde het voortbestaan van een familie. Eén van de maatregelen daartegen was het zwagerhuwelijk: als een man kinderloos stierf, moest een familielid zijn vrouw nemen en alsnog kinderen verwekken voor de overledene, en zo zorgen dat de familie bleef voortbestaan.

Meestal was dit een broer van de overledene, dus de zwager van de weduwe (daarom ook : leviraatshuwelijk, van het Latijnse woord voor zwager). Soms was het een ander familielid: in Ruth is het Boaz, een verder verwijderd familielid. In Deuteronomium 25:7-10 lezen we dat het hierbij gaat om een verplichting: een zwager die deze plicht weigert, krijgt een slechte naam.

Het zwagerhuwelijk was ook buiten Israël bekend.

Opmerking: Er was nog een andere maatregel tegen kinderloosheid: als de vrouw kinderloos bleef, kon een man een tweede echtgenoot nemen, en zo de familie voortzetten. Zoiets deed Abram al met Hagar (Genesis 16). Dit werd niet voorgeschreven door de HERE, maar er staan wel enkele regelingen in Deuteronomium 21:15-17.

Lossing

(Leviticus 25

Een andere bedreiging voor het voortbestaan van de familie was armoede. Door armoede kon je gedwongen worden bezittingen te verkopen: zelfs je akker kon je kwijtraken, of je kinderen werden verkocht in slavernij, en je kon jezelf verkopen als slaaf. Dan bleef er van het familiebestaan niet veel over.

Ook voor deze situatie had de HERE regels gegeven in zijn wet (Leviticus 25:23-34). Daarin werd het recht van lossing beschreven: na zo’n gedwongen verkoop kon een familielid, of de betrokkene zelf, weer terugkopen. Dat was een recht – je was niet afhankelijk van de goedwillendheid van degene die het eerst gekocht had.

Bovendien had de HERE het jubeljaar ingesteld: eenmaal in de zeven jaar moesten zo de slaven weer worden vrijgelaten (Exodus 21:2; Deuteronomium 15:12-18). En elke vijftig jaar, in het jubeljaar, werden de verkochte huizen en akkers weer teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaars en hun familie.

Deze regel van lossing was niet of nauwelijks bekend buiten Israël. Het waren regels die de HERE had gegeven. God gaf er ook een motivatie bij: “het land is van Mij” (Leviticus 25:23), en de Israëlieten zijn knechten van Hém (Leviticus 25:55). De HERE had hen bevrijd uit de slavernij in Egypte, daarom mochten ze niet opnieuw vast komen te zitten in slavernij.

Het boek Ruth

In het boek Ruth vinden we beide: Boaz verwerft het land van Machlon, plus de weduwe van Machlon. (Maar de juridische details hierbij zijn niet helemaal duidelijk). Toch is er ook iets vreemds aan de hand. Het zwagerhuwelijk is bedoeld om de naam van de overledene voort te zetten, maar in de uiteindelijke stamboom aan het eind wordt alleen Boaz genoemd als vader. Net als in latere stambomen van David (zoals 1 Kronieken2:5-15, Matteüs 1 en Lucas 3). De Bijbel legt dat verder niet uit.

Hiervoor zijn twee mogelijke verklaringen voorgesteld:

  1. Obed was de enige zoon van Boaz, en daarom kreeg Boaz’ naam voorrang boven die van Machlon en Elimelech.
  2. Dat de lijn van Elimelech via Machlon en Chiljon vastliep, was hun eigen schuld, omdat ze in kleingeloof het beloofde land hadden verlaten en naar Moab waren gegaan. Daarom werd hun naam verder niet voortgezet.

Tags

Categories