- “Ik ben wel ellendig en arm, maar de Heere denkt aan mij” (Psalm 40:18)
- “Ik zal zingen van goedertierenheid en recht (…) Elke morgen zal ik alle goddelozen in het land ombrengen” (Psalm 101: 1, 8)
- “In de benauwdheid riep u en Ik redde u” (Psalm 81:8)
Wie is IK in deze psalmregels?
Dat is geen moeilijke puzzel: even goed op het verband letten. In Psalm 40 en 101 is het David; kijk maar naar het opschrift. In Psalm 40 leeft hij in moeilijke omstandigheden – op de vlucht voor Saul? In Psalm 101 spreekt hij als de koning – meteen ook de hoogste rechter – van Israël. In Psalm 81 heeft de vertaler het ons gemakkelijk gemaakt: de hoofdletter wijst erop dat God bedoeld is. Maar ook zonder dat steuntje kun je dat opmaken uit de verzen er omheen (alleen al vs. 9-11).
In principe zijn er twee mogelijkheden: (1) ‘IK’ = de dichter, (2) ‘IK’= de HERE.
Maar onder (3) zien we nog een ander perspectief: ‘IK’= ikzelf /wij samen als Gods kind(eren).
- IK = de dichter.
- persoonlijk
In diverse psalmen klinkt de persoonlijke situatie van de dichter door. Vaak is dat dan David. Boven sommige psalmen wordt de aanleiding zelfs precies aangegeven.
Bijvoorbeeld: Psalm 142, “Een onderwijzing van David, een gebed, toen hij in de grot was”. En: Psalm 51, ook van David, “toen de profeet Nathan bij hem was gekomen, nadat hij bij Bathseba was gekomen”. En, om niet meer te noemen: Psalm 3, “toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom”.
Dan begin je zo’n psalm dus te lezen als een lied van David: een lied dat hij toen-en-toen dichtte en zong (zichzelf begeleidend met de harp), daarna opschreef en aanbood om het te lezen met die situatie voor ogen. Dat was althans het begin; misschien heeft hijzelf een bundeltje bijgehouden.
- als voorganger of vertegenwoordiger van zijn volk
In andere psalmen van David is het duidelijk: hij dichtte ze niet puur als privépersoon. Hij was de (aanstaande) koning van Israël en voorbeeldfiguur voor zijn volk. Hij heeft er ook voor gezorgd dat deze en andere liederen klonken in de tempeldienst voor Israëls God, vaak staat erboven: voor de koorleider. Liederen met een boodschap voor alle Israëlieten.
In verschillende psalmen (niet alleen van David) zingt de ‘ik’ ook als vertegenwoordiger van zijn volk. Een enkele keer wordt dat volk heel nadrukkelijk aangesproken: Psalm 129: “…zeg dat toch, Israël”; daar kan ‘ik’ dan ook op het hele volk slaan en op de individuele Israëliet.
- als onderwijzer of profeet namens God
Soms wordt het profetische karakter van een psalm expliciet genoemd. Zoals Psalm 40, waar David zegt: “Ik breng de blijde boodschap van uw gerechtigheid in de grote gemeente.” Ook staat boven een aantal psalmen dat het een ‘onderwijzing’ is, die gezongen moest worden door een tempelkoor. Bijvoorbeeld:
Psalm 49: “Voor de koorleider, van de zonen van Korach”.
Psalm 78: “Een onderwijzing van Asaf”.
Psalm 89: “Een onderwijzing van Ethan, de Ezrahiet”.
Daar begint de psalm met een ‘ik’ die gaat zingen of een wijze spreuk aanheffen – niet op eigen gezag, maar omdat hij het van God geleerd heeft.
Het is overigens goed te bedenken dat in psalmen waarin geen ‘ik’ voorkomt, de dichter/zanger ook namens God spreekt. In feite zijn alle psalmen profetieën; anders waren ze niet zonder commentaar in de Bijbel opgenomen. Je kunt er zelfs achter komen dat ze in een grote variatie allemaal op Christus wijzen.
- IK = de HERE:
Voorbeelden:
– In Psalm 81 (besproken in schets 39) is ‘ik’ in vs. 6 de dichter zelf, maar vanaf vs. 7 citeert hij God zelf[1]. In vs. 9-11 is dat wel heel duidelijk[2]. Het is de reactie van de HERE op de ontrouw van zijn volk zoals je die op verschillende plaatsen in het Oude Testament kunt horen, maar nu in emotionele dichterlijke taal weergegeven.
– Ook in Psalm 110 (van David) wordt de HERE sprekend aangehaald: in de verzen 1 en 4 [allebei ook herhaald in het Nieuwe Testament: vs. 1 in Mattheüs 22:44, vs. 1 en 4 in Hebreeën 1:13; 5:6 en 7: 17,21.]– Ook in Psalm 89 vind je weer de ‘ik’ van de dichter (Ethan) en ‘Ik’ in uitspraken van God zelf. Maar ook daar blijkt uit de woorden van de dichter al dat in vs. 20-38 de HERE spreekt.
Maar het is niet altijd zo duidelijk. En we zien ook dat vertalers soms verschillend kiezen[3].
- IK / Wij: jij en ik zelf / wij samen, kind(eren) van God
Met het bovenstaande hebben we toch iets heel belangrijks nog niet gezegd:
De Psalmen zijn in de Bijbel opgenomen voor Israël en voor ons. In en door deze liederen spreekt de Heilige Geest tot al Gods kinderen om hen te onderwijzen, te troosten en te helpen de HERE op de goede manier te loven.
De Psalmen zijn bedoeld om ze samen te zingen: als volk van God, in de erediensten, en ook in kleinere kring. Dat kun je soms aan de opschriften al zien: ‘voor de koorleider’: in de tempelzang, ‘een pelgrimslied’: voor de feestgangers op weg naar de tempel.
Ze zijn ook bedoeld om ze zelf, ieder persoonlijk, te overdenken of te zingen. Dan is de ‘ik’ in de psalm niet alleen David, Asaf of Jeduthun of nog een andere dichter; ze slaan ook op mij. En door ze te zingen maak ik ze me eigen.
Dat mag je ook op jezelf toepassen: door middel van de Psalmen leert de Heilige Geest je om onder woorden te brengen wat ertoe doet in jouw relatie met God en waar jijzelf geen woorden voor hebt. Zo groot is zijn liefde en genade voor jou en voor mij.
[1] Helaas is in de HSV de overgang van de ‘ík’ in vs. 6 (Asaf, zie opschrift, of – in de visie van de vertaler – Israël) naar ‘Ik’ in vs. 7 (de HERE) niet duidelijk. (Wil je het naadje van de kous weten, lees dan schets 39 (vraag 2a) met bijbehorende tip en Aanvulling: Vertaalpuzzels.)
[2] het begin van de Wet, door Hemzelf tot zijn volk gesproken vanaf de Horeb.
[3] Dat het niet altijd zo eenvoudig ligt, leggen we uit in de Aanvulling: Vertaalpuzzels.