Schets 40: Uitzien naar God (Psalm 130 en Psalm 143)

S

Inleiding

In deze schetsenserie bespreken we vooral de Bijbelse geschiedenis, maar tussendoor ook andere Schriftgedeelten. Ditmaal een paar psalmen. Die vertellen geen geschiedenis, maar herinneren er wel aan en trekken er lering uit. Ook voor ons. Op die manier hebben we al eens (zie schets 14) Psalm 95 besproken. Daar spreekt de HERE zijn volk rechtstreeks aan: “Verhard uw hart niet, zoals te Meriba.” Bij Massa en Meriba, ja, eigenlijk al die veertig jaar in de woestijn, hadden de Israëlieten Hem getergd door hun ongeloof en opstandigheid. Daarom zwoer Hij: “Mijn rust zullen zij nooit binnengaan!” En zij stierven in de woestijn. Toch bleef Hij ook trouw aan zijn beloften; daarom bracht Hij hun kinderen alsnog in Kanaän. Maar we zagen daarna(in Richteren) weer een eindeloze opsomming van ontrouw, afdwaling en zonde. Telkens moest God hen straffen, soms heel hard, maar Hij gaf ook telkens weer uitredding. Want: Hij wilde het zo graag anders!

In schets 39 bespraken we Psalm 81. Daarin keken we God in zijn hart: zo is onze God! In deze schets over de psalmen 130 en 143 kijken we gelovige Israëlieten in hun hart: hoe zij door alles heen naar hun God bleven uitzien. En wat zijn deze psalmen actueel!

Schets 40: Uitzien naar God (Psalm 130 en Psalm 143)

In beide psalmen – hoe verschillend ze ook zijn – ziet een kind van God, zittend in zijn benauwdheid, reikhalzend uit naar … – betere tijden? Nee, in de eerste plaats naar God Zelf. Om na te volgen!

Voorstudie
Lees in de dagen/weken voor de bespreking de aangegeven Bijbelgedeelten en probeer de vragen te beantwoorden.

1. Psalm 130: Een gebed uit de diepten

  1. Een pelgrimslied; wanneer vooral werd zo’n lied gezongen?
  2. (1-2) ‘Diepte’ (diep dal, zeediepte) is figuurlijk bedoeld: benauwdheid, levensgevaar zelfs. Net als in Psalm 69: daar is het vanwege… (lees 69:2-5); Psalm 130 noemt de oorzaak niet. Wat vraagt de dichter in vs. 2?
  3.  (3-4) 3: Waarom zou de HERE naar hem omzien? Immers… [Even persoonlijk: bedenk jij dit ook, als je Hem om hulp vraagt?]. 4a: “Maar…”: toch durft hij te vragen; waar rekent hij op?
    4b: “Opdat…”: opdat je daarna niet meer zult zondigen? Gelukkig staat er iets anders; zijn doel is de ‘vreze des HEREN’. Dat is niet: bang zijn. Maar wat dan wel?
  4. (5-6) De psalmdichter kent Christus nog niet, maar wel de ontzagwekkende en genadige Vader. Daarom ziet hij reikhalzend uit: naar antwoord, hulp? Ja maar vooral naar de HERE zelf, naar wat Hij zal antwoorden. Wat zegt het beeld ‘wachters op de morgen’?
  5. (7-8) Het perspectief verschuift: van ‘ik’ naar…? Wat raadt hij Israël aan te doen? Waarom? En wat mag het volk dan tegemoetzien? Bedenk: deze ‘goedertieren’ God is ook onze God; wat verwacht je van Hem?

2. Psalm 143 (I): 1-6, 8d: David smeekt om een luisterend oor

  1. (1-2) Dit lijkt op Psalm 130:1-2. Verschil: David beroept zich hier op eigenschappen van God; welke? Opvallend: enerzijds: gerechtigheid (1), anderzijds: ‘ga niet in het gericht’ (2); wat bedoelt hij?
  2. (2,12) Wat is zijn relatie met God? Waarom beroept hij zich daarop?
  3. (3-4) David benoemt zijn noodsituatie concreet. Geef die in eigen woorden weer [N.B. ‘mijn ziel/leven/geest/hart: vier woorden voor ‘ik’/’mij(zelf)’, met nadruk op het innerlijk].
  4. (5-6, 8d) 5: Aan welke daden zou David denken? En als jij in nood zit: aan welke daden zou jij denken? Is dat een antwoord?
    6a: Wat beeldt zijn gebedshouding uit? 6b: Wat is zijn gemoedstoestand (ziel)? Combineer dat met 8d: “Tot U…” en zeg in eigen woorden wat hij daarmee uitbeeldt.

3. Psalm 143 (II): 7, 9-12: Hij smeekt om redding

  1. (7, 9) Om het te zeggen met Psalm 28 (berijmd): “ik word een dode met de doden/ als Gij U doof houdt voor mijn noden”. Vandaar zijn dringende bede om spoedige verhoring en om gered te worden van zijn vijanden. Wie waren Davids vijanden?
  2. (8a, 8c) “Doe mij in de morgen uw goedertierenheid horen,”, ”maak mij de weg bekend die ik te gaan heb”.David verwacht meteen ’s morgens al een gunstig antwoord; hij vraagt de HERE hem de weg die hij gaan moet bekend te maken, (8b, 8d) “want ik vertrouw op U”, “want tot U hef ik mijn ziel op.”- Kun je dit verband uitleggen?
  3. (10) De weg gaan (8c), dat kan hij niet uit zichzelf. Daarom twee vragen aan de HERE – eigenlijk maar één; benoem dat. En vraag er zelf ook om!
  4. (11a) Hoe luidt Gods (uitgebreide) Naam nog maar weer? Leer Exodus 34: 6-7 uit het hoofd! Want die Naam is voor Gods kind een garantiebewijs – waarvan?
  5. (11b-12) Nog twee concrete vragen. Hij vraagt nogal wat! Reden: Gods Naam en: “ik ben uw dienaar”. Hoe kijk je tegen die vijandschap aan?

4. Overeenkomst met andere psalmen

  1. Geloofsvertrouwen – Zie je overeenkomsten tussen Psalm 143 en Psalm 13?
  2. Zie je overeenkomsten tussen de psalmen 143 en 77? Eén ervan is: als ik geen antwoord krijg, ga ik Gods daden gedenken (143: 5-6). Hoe vult 77: 12-21 dat in? En wat mag jij als christen gedenken als je vastgelopen bent? Is dat voor jou een antwoord?
  3. Een extra vraag voor enthousiastelingen:
    De psalmen 130 en 143 lijken qua inhoud veel op Psalm 25. Kun je een aantal overeenkomsten noemen?

Bespreking
Zingen vooraf: Psalm 130: 2-4
Aan het eind: Psalm 143: 8-10

  1. Bespreek de voorstudievragen.
  2. Kijk daarbij ook op de website naar de tips en aanvullingen.

Tags

Categories