Vertaalpuzzels

V


In ‘Bijbelvertalingen’ vertelden we dat de HSV sterk aanleunt tegen de oude Statenvertaling (SV) en daardoor soms andere keuzes maakt dan bijv. de vertaling NBG’51. We liepen er tegenaan bij het schrijven van de Immanuel-schetsen in 2021: wij moesten immers zelf ook een keuze maken.
Hieronder bespreken we een paar concrete gevallen, waarin we tenslotte toch terugvielen op NBG’51 en/of NBV. Wat voor afwegingen kwamen daar nu bij kijken? Drie voorbeelden:

  1. Een ongekende taal -Psalm 81: 6b
  2. David en de toonbroden – I Samuel 21:5-6
  3. IK = Ik of ik (met hoofdletter of kleine letter)?

1.    Een ongekende taal -Psalm 81: 6b

(zie schets 39 vraag 2a)

A. HSV:“… Egypte. Daar, zei Israël, heb ik een taal gehoord die ik niet verstond”.

Je ziet dat er een paar woorden cursief gedrukt zijn. Dat betekent dat ze in het Hebreeuws ontbreken maar door de vertalers toegevoegd zijn om er begrijpelijk Nederlands van te maken. ‘Daar‘ slaat op Egypte (genoemd in 6a) en ‘ik’ op Israël: Israël zegt hier dus dat het in Egypte een taal gehoord heeft die het niet verstond.
De SV had: “Egypteland; (alwaar) ik gehoord heb een spraak die ik niet verstond.” De Kanttekeningen bij de SV wijzen bij dit vers op het verschil in taal tussen Hebreeuws en Egyptisch. ‘Ik’ is Israël, dat “in de persoon van hun vaderen (in welker lendenen zij waren) onder een vreemd en onbekend volk in Egypte gewoond had.” De HSV volgt hierin de SV en voegt een witregel toe.

Probleem bij deze vertaling: om de zin begrijpelijk te maken moesten er een paar woorden toegevoegd worden. Maar zelfs met de uitleg van de Kanttekeningen blijft het een vreemde oplossing:
(1) Het is een mededeling die niet veel te maken heeft met de rest van de Psalm en die je ook verder nergens in de Bijbel tegenkomt.
(2) Verstonden de Israëlieten geen Egyptisch?? Ze hadden generaties lang in Egypte gewoond; onwaarschijnlijk dat ze de Egyptenaren niet verstonden! Uit Exodus blijkt ook wel anders.
(3) Na vs. 6 hebben de vertalers wel een witregel aangebracht (boodschap: overgang naar een ander onderwerp). Toch moet je wel een heel ‘lenig’ hoofd hebben om na IK = Israël meteen te begrijpen: in vs. 7 is IK = de HERE.

B. NBG’51: “Ik hoor een taal die ik niet kende:” (de dubbele punt geeft aan dat de inhoud van die taal in de volgende verzen staat)

Hier is ‘ik’ de dichter. Hij vertelt dat hij een ‘ongekende taal’ heeft vernomen; zeg maar: een onverwachte, verrassende boodschap. De inhoud van die boodschap lees je in de volgende verzen, waar de HERE zelf geciteerd wordt.
Deze vertaling geeft een heel natuurlijke overgang naar de rest van de psalm. Want:  
Israël had in het verleden al zoveel wonderen, verbondswoorden en beloften van de kant van de HERE gekregen (vs. 7-11); toch waren ze van Hem weggelopen, vreemde goden achterna. En Hij had hen laten gaan, hun ongeluk tegemoet (12-13). Maar wat horen ze nu? Vrij weergegeven: Och, kom toch terug! Als je weer in mijn wegen zou gaan, zou ik je overladen met vrede, veiligheid, overvloed (vs.14-17). Verrassend, onverdiend! Werkelijk ongekend! Wie verwachtte er nog zo’n liefdevolle boodschap van die God die ze zó op zijn hart hadden getrapt?

C. Afweging

De keus van SV/HSV heeft een verklaarbare taalkundige achtergrond: het Hebreeuwse werkwoord in deze zin betekent normaal ‘kennen’. Maar je kunt het soms ook met ‘verstaan’weergeven.
De SV koos voor ‘verstaan’ en de HSV volgde. Alleen levert dit een zin op die niet erg in de psalm past. Terwijl ‘kennen’ juist op de grote verrassing in 14-17 voorbereidt.

2.    David en de toonbroden – I Samuel 21:5-6


Het verhaal:
In I Samuel 21 zien we David als vluchteling bij de tabernakel in Nob aankomen. Achimelech , de hogepriester, kent hem goed: David, de gevierde legeraanvoerder van Saul, is wel vaker in verband met een belangrijke onderneming bij hem gekomen om de HERE te raadplegen via de urim en de tummim (zie Exodus 28:30). Maar vandaag is hij helemaal alleen, en nerveus. Waarom? Hij doet geheimzinnig over een belangrijke opdracht namens de koning: de soldaten zijn al op weg, maar er is heel veel haast bij en nu zit hij verlegen om brood, een wapen en raad van de HERE (over dat laatste staat hier niets, maar je kunt dat opmaken uit 22:10, 17-19). Achimelech helpt ijverig. Gewoon brood heeft hij niet, maar wel toonbrood (zie Ex. 25: 23-30). Dat wordt regelmatig ververst en dan mogen alleen de priesters ervan eten – maar vooruit: onder bepaalde voorwaarden, voor dit speciale hoge doel…. En wapens? O ja, daar in die hoek, achter de efod, ligt het zwaard van Goliath.

Maar nu even terug naar vs, 5. Daar staat in de HSV iets over heilige ‘voorwerpen’ van de soldaten en ‘vaten’ waar toonbrood in ‘geheiligd zal worden’; allebei in het Hebreeuws: kelê (van kelî). Maar ‘brood’ staat tot tweemaal toe cursief gedrukt (toegevoegd door de vertalers, die zich weer op de Statenvertaling baseren): het staat er niet, maar zonder die toevoeging wordt het helemaal geen goede zin.
– Maar wie begrijpt nu nog wel wat David hier bedoelt?

Nu kan kelî heel veel betekenen (een verzamelwoord, net als ‘spullen’). Bijvoorbeeld, in het algemeen, kleren; bij werklui kun je denken aan instrumenten, gereedschap, apparaten; bij etenswaar aan vaten, bakken, zakken; bij soldaten aan hun uitrusting, vooral hun wapens. Dat laatste past heel goed in onze tekst: het gaat hier niet over brood maar over soldaten en hun wapens, beide keren. Die moeten in een heilige strijd (een gewijde tocht) heilig zijn (door het heilige doel én doordat de soldaten zich aan de HERE toewijden en niet pas nog seks gehad hebben). En (besluit Achimelech in vs. 6) als ze zelf heilig zijn, is het eten van toonbrood voor ditmaal wel toegestaan.

Zowel NBG’51 als NBV21 geven een duidelijk beeld van waar het daar in Nob om ging. Ditmaal geven we de NBV21-weergave (daar is het vs. 6-7):

‘Wij hebben zoals gewoonlijk de verplichting op ons genomen om ons van de omgang met vrouwen te onthouden,’ antwoordde David. ‘Altijd als ik er met mijn mannen op uit trek zijn wij en alles wat we bij ons hebben gewijd, zelfs als het een gewone onderneming betreft. Dus vandaag zijn we zeker gewijd.’ 7Daarop gaf de priester hem gewijd brood, want hij had geen ander brood dan het toonbrood uit het heiligdom van de HEER, dat om de zoveel dagen wordt ververst.

3.    IK = Ik of ik (met hoofdletter of kleine letter)?

(Zie ook Aanvulling: IK in de Psalmen)

In veel Nederlandse Bijbelvertalingen wordt verschil gemaakt tussen ik = een mens en Ik = God. Dat verschil kent het Hebreeuws niet (en evenmin NBV 2004). Natuurlijk is het voor een goed begrip belangrijk om die twee niet door elkaar te halen. In diverse psalmen komen ze allebei voor; de dichter (‘ik’) citeert daar woorden van God (‘Ik’) of van een andere persoon (‘ik’). Meestal is dat volkomen duidelijk.

Maar soms kiezen NBG’51 en HSV verschillend.

(a) Een theologische keus:

Over Psalm 81 zijn ze het wel eens: in vs. 6b is IK een menselijke ‘ik’, maar in vs. 7-17 ‘Ik’ – dus: God.
In (o.a.) Psalm 2 en Psalm 40 zie je IK, MIJ en MIJN in de HSV vaker met hoofdletter dan in NBG’51. Niet alleen omdat de HSV voor de hoofdletter kiest als het over God gaat. Ook een andere ‘ik’/‘u’ krijgt soms hoofdletters (zodat er in Psalm 2:7-9 en Psalm 40:7-9 wel heel veel bij elkaar staan).

Het gaat meestal om psalmverzen die in het Nieuwe Testament (NT) aangehaald worden en daar op de Here Jezus slaan. In het Oude Testament (OT) kende men Hem nog niet; men las: IK = David (of een koning uit het huis van David), dus: ‘ik’.
Maar als je met terugwerkende kracht: IK = Christus kunt lezen, zien we in de HSV ‘Ik’, terwijl NBG’51 de oorspronkelijke context weergeeft. Je kunt in principe geen van beide keuzes fout noemen. Maar wij geven de voorkeur aan NBG’51, omdat de HSV-keuze meer theologieis dan vertaling. Wij geloven zeker wel dat alle psalmen in Christus vervuld zijn, maar vaak is het niet meteenduidelijk hoe: je moet het leren zien en dat vergt soms best wel wat theologische kennis.

(b) Een toegift voor doorzetters: Psalm 75

Bij het schrijven van IK in de Psalmen bedachten we dat je Psalm 75mooi kunt gebruiken om te laten zien hoe ‘ik’ (=mens) en ‘Ik’ (=God) in één psalm samen voorkomen. Pas toen we de HSV erbij namen, werd het ingewikkeld: NBG’51 kiest in vs. 3-4 voor ‘Ik’ (=God), terwijl de HSV overal ‘ik’ (=mens) heeft – behalve natuurlijk aan het begin van een zin. Dit komt echt door een verschil in interpretatie:

De HSV leest overal waar IK staat: de dichter (al geeft hij als profeet wel een boodschap van de HERE door), dus: ik. De vertaling NBG’51 ziet in vs. 3-4 God zelf aan het woord, dus: Ik. In vs. 6-9 komt IK niet voor (daar kan de spreker de dichter-profeet zijn, die over God spreekt); in vs. 5 begint de zin met IK; daar hoefde men dus niet te kiezen. Maar in vs. 10-11 staat weer ik: de dichter, die Gods lof uitbazuint en de HERE psalmen toezingt.
Het belangrijkste verschil zit dus in de verzen 3-4. Laten we proberen eruit te komen! 

A. We beginnen met vs. 4. De HSV leest daar: ‘land’ en “Ik heb zijn pilaren vastgezet”, NBG’51 heeft: ‘aarde’ en dus “haar pilaren”. Vertaalpuzzeltje dus: wordt daar ‘land’ bedoeld of ‘aarde’?

1. Het Hebreeuwse woord erets kan beide betekenen. Of het in het Nederlands ‘land’ of ‘aarde’ moet zijn, bepaalt de context – en die context is de hele Bijbel (zie Aanvulling: Taal en context) .

2. De Statenvertaling (en de HSV) heeft in Psalm 75 bij IK steeds gedacht aan David en dus bij erets aan land. Dus: koning David handhaaft orde en recht in het land van Israël; ‘pilaren’ zijn dan: grondslagen van recht en rechtspraak. Maar NBG’51 denkt hier aan God, de Schepper en Rechter van de hele aarde; ‘pilaren’ zijn dan: grondslagen van de aarde én de rechtspraak. Wie heeft gelijk?

3. We kijken naar de context. Waar in de Bijbel komt dat nog meer voor: de erets die vast gegrondvest is? We vonden die uitdrukking in verschillende psalmen (zie Psalm 78:69; 89:12; 102:26 en 104:12) en bij een aantal profeten. En steeds is het daar God die de aarde grondvest of gegrondvest heeft. Maar dat een mens een land op pilaren of fundamenten grondvest (letterlijk of figuurlijk), hebben we nergens gevonden.

4. We nemen er ook nog vs. 9 bij. Daar spreekt de dichter over de beker in de hand van de HERE: de goddelozen moeten die met droesem en al leegdrinken. Ook dat beeld komt bij een aantal profeten (en in het NT: in Openbaring) voor. Bij twee profeten vinden we dezelfde combinatie als in Psalm 75:

  • Jesaja 51:22-23 (de beker der bedwelming, de beker van Gods grimmigheid, waarvan zijn vijanden de droesem moeten drinken) en 51:13 en 16 (de HERE heeft de hemel uitgespannen en de aarde gegrondvest, en doet dat nog steeds);
  • Zacharia 12:1 (de HERE die de hemel uitspant en de aarde grondvest) en 12:2 (Hij maakt Jeruzalem tot de beker die alle volken moeten drinken).

Al met al genoeg bewijs om in vs. 4 Ik (=God) te lezen.

B. En dan nu vs. 3. NBG’51: “Wanneer Ik het tijdstip gekozen heb, / dan zal Ik rechtmatig richten”.
De HSV leest hier, in navolging van de SV: “Wanneer ik ontvangen heb wat voor mij bestemd is, / zal ik billijk oordelen.”

1. We vonden in de serie Psalmen van prof. J. Douma een mooie uitleg van deze verzen in de lijn van NBG’51. Hij ziet Psalm 75 als vervolg op Psalm 74, waar Israël klaagt over de verdrukking en de HERE aanroept om eindelijk op te treden. Dit is Gods antwoord (vrij vertaald): ’Als het tijdstip aangebroken is dat Ik gekozen heb, dan kom Ik en zal alles rechtzetten.’ Douma ziet ook vs. 11 weer als woorden door God zelf gesproken.
Kun je dat niet de hele Bijbel door lezen? God heeft nog lang geduld met de goddelozen, maar uiteindelijk – op de door Hem bepaalde tijd! – treedt Hij op, en hoe! En tegelijk redt Hij de zijnen.
Je ziet het in Genesis, voor de zondvloed. In Exodus, bij de bevrijding van Israël uit Egypte. In de Koningentijd, voor de ballingschap (zie bijv. Habakuk). Wat een geduld! Maar ook: wat een machtig optreden als de maat vol is en de tijd daar is!
Nog dichterbij komt het in het NT. De komst van de Here Jezus op aarde: het duurde en duurde maar, eeuwen lang maar op de vastgestelde tijd, de volheid van de tijd, kwam Hij. Denk ook maar aan zijn terugkomst op de wolken., straks…
Wanneer? Op de tijd die God bepaald heeft. Maar komen zal Hij! Onontkoombaar en heerlijk.

2. Maar nu de HSV (tegen de achtergrond van de SV): die ziet in de hele psalm koning David optreden. En op het eerste gezicht lijken toon strekking van vs. 3-4 en 11 ook wel op die in Psalm 101: daar gebruikt David grote woorden tegen de goddelozen in zijn land: hij is de koninklijke rechter die namens God het vonnis voltrekt.
Het gevolg is wel geweest dat de HSV heeft moeten zoeken naar woorden. Zo duidt ‘ontvangen’ waarschijnlijk op het ambt dat David van God ontving, maar echt duidelijk is deze zin niet.

3. Al met al vinden wij daarom dat we beter de NBG’51 kunnen volgen.
Intussen: dat de HSV in vs. 3-4 tweemaal nadruk legt op het woordje IK, is niet zo gek, want dat doet het Hebreeuws ook. Die nadruk betekent: let op wie dit zegt!

Tags

Categories